donderdag 3 november 2011

Missie bij de missionarissen


Op het moment dat ik achterop een brommer zat, met achter mij een levende kip, zielig tokkend met zijn pootjes vastgebonden aan het spatbord, overviel me een intens geluksgevoel.

De ene dag was ik nog onderdeel van het expatleven met z’n bakken vol poen en decadente feestjes die steevast eindigen met je kleren aan in het zwembad van de gastvrouw/gastheer. De volgende dag hobbelde ik door het stof over een klein paadje waar geen auto’s kunnen komen. Op zoek naar een mini dorpje van mud-hutjes waar herderskinderen leren lezen en schrijven door het programma waar ik aan werk. En daarmee leren hoe ze beter voor zichzelf en hun toekomstige kinderen kunnen zorgen. En wellicht iets minder schrijnend arm kunnen worden. Schrijnend arm. Hoe nietszeggend kunnen twee woorden zijn. Maar ik bedoel geen schoenen of slippers hebben terwijl het donker rode zand kookt. Of de continue angst om een oogst die kan mislukken en 3 van je 7 kinderen die dan dood gaan.

De scholen zagen er goed uit, ook al waren de lessen onder een boom. De kinderen leken blij, de juffen en meesters gemotiveerd. En ook de logboeken en financiƫn leken in orde.

In de middag gingen we langs bij familie van mijn collega die oorspronkelijk uit deze uithoek van de wereld komt. Zittend in de schaduw onder een boom observeerde ik de vrouwen. De oudsten tandeloos, hun borsten laag en met afgetrainde lichamen van het werken. Malen, stampen, oogsten, hakken. De godganse dag. Ik zat er bij en lachte onnozel. Overdacht hoe ik beleefd het zelf gebrouwen mengel in de kalebas voor me kon weigeren zonder onbeschoft te zijn en probeerde te helpen bij het pellen van de mais. De kip leefde nog en liep vrolijk te kukelen, maar zijn braadvuurtje werd al gestookt.

’s Avonds liep ik in de pikdonkere nacht door het dorpje opzoek naar bereik om mijn liefste te bellen. Vlakbij de kerk had ik beet. Ik vertelde hem over de tinnen glazen schnapps die ik had gedronken met de missionarissen uit de missiepost waarin we sliepen. En over de 1000 insectenbeten, de kakkerlakken die knisperend rondrenden in mijn kamer en dat ik –voor even- voor geen goud terug wilde naar mijn luxe leven in de hoofdstad.